Praktische details –
In de nazomer van 2017 zag ik op mijn beeldscherm een discussie over schoonheidsroutines exploderen. Ik was meteen gefascineerd, niet alleen omdat het over Zadie Smith ging, aan wiens woorden ik zulk goed gezelschap heb. De argumenten raakten me ook persoonlijk, omdat ik meer dan twintig jaar van mijn leven met een verstoord lichaamsbeeld heb geworsteld. Op mijn zestiende kreeg ik een eetstoornis, en toen ik bijna dertig was, kwam daar BDD bij – een stem die me vertelde dat ik er zo abnormaal uitzag dat ik maar beter meteen op Mars kon gaan wonen.
Terug naar die routines. Such was the case: Zadie Smith had gemerkt dat haar dochter van zeven steeds meer tijd voor de spiegel doorbracht, en dat verontrustte haar. Om haar op andere gedachten te brengen, gaf ze haar geen lezing over vrouwelijke schoonheid. Ze zei niet: ‘Lieverd, je bent mooi zoals je bent’, of: ‘Het gaat niet om de buitenkant.’
Ze zei: ‘Jij verspilt tijd met voor de spiegel staan, je broer niet. Hij staat op, trekt een shirt over zijn hoofd en loopt de deur uit, en het zal hem aan zijn reet roesten of jij daarna nog anderhalf uur staat te make-uppen.’ Vervolgens had ze aan Kit (zo heet haar dochter) gevraagd of ze het ermee eens was ze vanaf nu maximaal een kwartier voor de spiegel zou staan voor ze de deur uit ging.
Op de vraag hoe Kitty op het voorstel had gereageerd, antwoordde Smith dat haar kind de regel had geaccepteerd als een praktische afspraak in de categorie ‘maximaal een uur schermtijd per dag.’
Nadat ze dit alles in een interview had uitgelegd, buitelde het vrouwelijke internet over de schrijfster heen. Het eerste commentaar dat rondechoode had de vorm van een relativering of ontkenning: ‘Wat een rare opmerking. Jongens zijn toch net zo goed dol op in de spiegel kijken?’ Daarna volgde een roedel gebeten honden, die dingen keften als: ‘Wat bedoelt ze nou helemaal? Dat ik dóm ben omdat ik anderhalf uur voor de spiegel sta?’, en: ‘Ik lijd niet onder mijn schoonheidsroutines, ik geníet ervan. Ik ben een artiest, mijn lichaam is mijn kunstwerk!’
Tot slot klonk het giftige gesis van een reeks pogingen om Smith de mond te snoeren: ‘Zowel je druk kúnnen maken als je niet druk hóeven maken over schoonheid is een privilege. Alleen iemand die zo mooi is als Zadie Smith kan luchtig doen over de fixatie op schoonheid waarin deze wereld gevangen zit’.
Al deze reacties schoten volledig voorbij aan het geweldige punt dat Smith wat mij betreft had gemaakt en waarvan ik graag had gewild dat het mij als klein meisje was bijgebracht. Namelijk: vrouwen verliezen tijd met zich zorgen maken over hoe ze eruit zien, en diezelfde tijd zouden ze zo goed voor andere dingen kunnen gebruiken. Want behalve dat ze een week per maand suboptimaal functioneren, de baby’s van de mensheid moeten dragen en in veel gevallen helaas ook moeten herstellen van geweld, hun aangedaan door mannen, heeft de geschiedenis ze ook nog eens met een lel van een achterstand opgescheept.
Natuurlijk is dit geen vrolijke boodschap om aan je dochter mee te geven, en zeker ook geen eenvoudige. Ik snap dat mensen denken: is dit niet een tikkeltje te politiek en intellectueel voor een meisje van zeven? Toch vind ik dat La Smith dit grote probleem met haar kleine woorden heel inzichtelijk heeft gemaakt. Ze zegt iets wezenlijks over de verschillende maten waarmee mannen en vrouwen worden gemeten, en legt uit wat daar de praktische gevolgen van kunnen zijn. En dan: haar dochter hóeft nu nog niet precies te begrijpen waar het over gaat. Het gaat om de uitwerking.
Ik weet zeker dat een eenvoudige regel als deze mij persoonlijk meer vuur in mijn donder had gegeven dan de jaarlijkse herhaling van dit ritueel: mijn vader heeft de vakantiefoto’s afgedrukt, mijn moeder zegt over elke foto waar zij op staat: ‘Ik verbíed je om deze in te plakken’, of: ‘Knip mij eraf, alsjeblieft. Ik ben zó lelijk, en ik heb echt een véél te dikke kont’. Wat ik leerde was: vrouwen maken zich zorgen over hun uiterlijk. En: als je lelijk bent, mag je niet op de foto. Als je kont te dik is, kunnen we beter doen alsof je er niet bij was. Alsof je überhaupt niet bestaat.
Vanaf het moment dat ik tietjes en pubervet kreeg, bracht ik uren per dag voor spiegels door. Niet omdat ik mezelf zo graag zag, maar omdat ik walgde van mijn spiegelbeeld. Eerst vond ik het maar niks dat het opeens zo overduidelijk was dat ik een meisje was, dat de jongens met wie ik speelde me opeens niet meer zagen als één van de hunne. Die erwten op m’n plank, bad ik, mag ik die alsjeblieft terugbrengen? Want bij nader inzien staat de kleur me toch niet aan.
Niet lang daarna fietste ik toch enigszins trots met mijn eerste behaatje onder een diep uitgesneden T-shirt naar school. Na een tijdje begon het me op te vallen dat op posters in bushokjes vrouwen in beha’s stonden die, op hun pronte boezem na, helemaal geen vet hadden. Dat was het begin van een obsessie met dunne vrouwen, waarvan ik er zelf (althans in mijn beleving) tot mijn spijt geen was.
Ik begon de Marie Claires van mijn moeder van kaft tot kaft door te nemen, met dien verstande dat ik er geen letter in las. In plaats daarvan zoog ik de beelden van al die spastisch over de pagina’s gedrapeerde diva’s in me op. Vrouwen die er niet uitzagen als vrouwen, maar als jongens van zestien zonder lichaamsbeharing en met borsten. Die beelden vertelden mij: zo moet je eruit zien om recht te hebben op liefde, op seks, op avontuur, op ontspanning. Als iets wat niet bestaat.
Hoe meer van die plaatjes ik keek, hoe meer ik op die plaatjes ging lijken. Je zou zeggen dat ik daar blij mee was, maar zo werkte het niet. Met mijn lichaamsvet verdween namelijk ook het licht uit mijn ogen. Op foto’s uit die jaren kan ik het letterlijk zien gebeuren: mijn blik sluit zich. Ik houd op van binnen naar buiten te kijken, en begin van een kritische afstand naar mijn buitenkant te kijken. Met de blik van een wrede, strenge God, die zegt: Eérst iets worden wat niet bestaat, dán mag je aan je leven beginnen.
Als ik alleen thuis was, betrapte ik mezelf erop dat ik niet op een stoel kon zitten zonder mijn beenspieren aan te spannen, omdat ik bang was dat je anders, als je met een camera in mijn broek zou kijken, op mijn benen één of twee dimpeltjes zou zien. Als ik over straat liep, keek ik koortsachtig in etalageruiten. In Bos en Lommer kreeg ik een keer een paniekaanval toen ik mezelf eerst vervormd terugzag in een regenplas, en toen ik mijn blik verschrikt afwendde nog eens in een spiegelflat. Ik lag locked in op de stoep en kon alleen nog maar denken: ‘Kijk niet naar mij, zie mij niet, please.’
De eerste hulpverlener die erin slaagde mij te bereiken toen ik me op mijn vierendertigste eindelijk bij een kliniek durfde te melden, was iemand die me praktische vragen stelde en praktische dingen uitlegde. Hij vroeg: ‘Hoe zien jouw routines eruit?’ Ik legde hem uit naar welke supermarkt ik ging, wat ik kocht, hoe ik het opat, hoe ik ervoor zorgde dat ik het weer kwijtraakte, hoeveel tijd en geld het me kostte, en welke uitwerkingen dit schaduwbestaan op de korte en lange termijn op mijn leven had. Dat ik strandde in studie en werk, dat ik schulden had en nooit eens een rondje kon geven, dat ik etentjes afzei omdat ik daar moest eten en feestjes omdat ik me er niet durfde te vertonen.
Dat ik in paniek raakte van zowel kritiek als complimenten, dat ik wilde verdwijnen als iemand zei dat hij van me hield, dat ik bang was dat mijn lichaam uit elkaar aan het vallen was, en dat ik in dit alles ontzettend eenzaam was.
Hij vroeg: ‘En, ben je er trots op dat je je vinger niet in je keel hoeft te steken om over te geven?’ Ik zei: ‘Dat heb ik inderdaad wel eens opgevoerd als een argument ten nadele van mijn eigen sneuheid, ja.’ Hij zei: ‘Je weet wel dat vijfennegentig procent van de mensen die wij hier behandelen vrouwen zijn, hè. Hoe denk je dat dat komt?’
Ik moest denken aan wat een vriend me de avond ervoor had verteld: ‘In India heb je nonnen die wonden likken waar de maden uit kruipen. Dat zijn dingen die echt alleen vrouwen kunnen doen.’ Ik haalde mijn schouders op en gokte: ‘Omdat vrouwen toegewijder zijn?’
De hulpverlener gniffelde. Hij zei: ‘Als vrouwen niet met hun emoties om kunnen gaan, straffen ze zichzelf, en als ze iets te vieren hebben, denken ze: niet te vroeg juichen. Mannen zitten aan de andere kant van het spectrum. Verloren? Alle sluizen open. Gewonnen? Ook alle sluizen open.’ Hij maakte een serie universele gebaren: spuiten, snuiven, slikken, eten, drinken, seksen. ‘Waarom? Omdat ze weten dat ze het kúnnen doen zonder voor hoer, hysterica, manwijf of dikke koe uitgemaakt te worden.’ Hij zei: ‘Dat is onze maatschappij voor je, in een notendop.’
‘Toch zit die maatschappij ook in mij’, zei ik, ‘en die stem die mij vertelt dat ik moet afvallen is zó overtuigend, dat ik nu denk dat ik eerst maar eens een paar kilo moet afvallen voordat ik me met goed fatsoen bij deze kliniek kan melden.’ Hij zei: ‘Je maakt er een grapje van, maar dat is wel precies wat het is. Hij vroeg: ‘Wie vind jij de mooiste vrouw van de wereld? Wie zou jij wèl willen zijn?’ Ik zei: ‘Grace Jones.’ Hij antwoordde: ‘Als ik jou morgen het lichaam van Grace Jones geef, vind je jezelf volgende week wéér te dik.’
Het was belangrijk dat ik de praktische details van mijn routine hardop noemde, omdat juist die details met de grootste schaamte omgeven waren. Het was belangrijk dat ik de praktische gevolgen van die routine in één adem hardop noemde, omdat dat me dwong te zien wat ik natuurlijk wel wist, maar bang was om te erkennen: dat ik zonder beter af zou zijn dan mèt. Wat ik ook een waardevol inzicht vond, was dat mijn demon niks te maken had met hoe dun, mooi of succesvol ik was, en wel het een en ander (niet alles) met hoe ik mij voel in deze samenleving.
In die samenleving is het niet de bedoeling dat ik wat in de Schaduw leeft naar het licht optil, want als ik wat in de Schaduw leeft naar het licht optil, doet dat pijn aan de ogen van de samenleving. Het is niet de bedoeling dat ik gelukkig ben, want als ik gelukkig ben kijk ik niet vaak genoeg op mijn telefoon en genereer ik geen data en voel ik geen aandrang om mijn ongemak weg te kopen. Het is niet de bedoeling dat ik me sterk voel, want als ik me sterk voel, kom ik misschien wel op het idee dat er iets veranderd of omvergeworpen kan worden. Het is niet de bedoeling dat ik me solidair voel en helder kan denken, want als we ons met teveel tegelijk solidair gaan voelen en met teveel tegelijk helder gaan denken zou het nog wel eens kunnen dat er daadwerkelijk iets verandert of omvergeworpen wordt.
Tegenwoordig sta ik ook nooit meer langer dan een kwartier voor de spiegel, en zelfs dat vind ik eigenlijk nog te lang. Ik vind het verdrietig dat iets in mij er van overtuigd is dat ik tijd voor de spiegel moet doorbrengen omdat er anders iets niet goed gaat of niet goed ís (ik heb het niet over een openstaande gulp of sla tussen mijn tanden als ik ga solliciteren). Ik hoor mezelf tegen anderen zeggen dat het niet over de buitenkant gaat en dat we erboven zouden moeten staan, maar mij lukt dat ook niet. Ik sta er al zo lang en zo ontzettend niet boven dat ik het moeilijk vind om mijn er-niet-boven-staan los te zien van wie ik ben.
Wat me wel helpt, is minder in de spiegel kijken en niet op de weegschaal gaan staan. Ik heb tegenwoordig zelfs niet eens een weegschaal meer, en als ik een slechte dag heb, hang ik een laken over de spiegel. Dan kan ik mezelf weer horen denken.
Soms ga ik hardlopen, omdat ik weet dat in beweging komen goed is om de wrede God het zwijgen op te leggen. Maar als ik vermoed dat ik wil gaan hardlopen omdat ik mezelf weer eens te dik vind, lees ik liever een boek. Bij voorkeur een boek dat gaat over waarom ik naar mezelf kijk zoals ik naar mezelf kijk, zoals ‘On Beauty’ van Zadie Smith, of ‘The Beauty Myth’ van Naomi Wolf (nog zo’n auteur die steeds weer te horen krijgt dat ze haar mond moet houden over dit onderwerp omdat ze mooi is).
Ik vind het jammer dat er geen goede Nederlandse vertaling van het woord empowerment is, maar dat is wat ik voel als ik zulke boeken lees. Ik krijg er zin van om in het leven te bijten als in een lekker broodje, en alles te doen waarvan ik bang ben dat ik het niet kan.