
Eerst even ontsmetten –
Ik ging mijn bul ophalen bij de balie van Bureau Studentzaken. Op de uitnodiging, die ik in mijn mailbox kreeg nadat ik online een datum en een tijdstip had geselecteerd, stond dat ik één familielid mee mocht nemen. Het familielid mocht wel mee het faculteitsgebouw in, maar niet mee naar het bureau. Als het een foto van mij en mijn vers behaalde diploma wilde maken, mocht dat vóór de ingang van de balie.
Omdat er maar een beperkt aantal mensen in het gebouw was toegestaan, mocht ik niet te vroeg komen, maar ook zeker niet te laat. Ik moest bij de ingang mijn handen desinfecteren, me houden aan de voorgeschreven looproute, in mijn elleboog niesen en als ik verkouden was thuis blijven.
Er stonden vijftien minuten voor de afspraak. Eerder had ik op een formulier moeten invullen wie mijn scriptiebegeleider was. Tijdens het ontbijt zei mijn vriend dat hij benieuwd was of zij erbij zou zijn als ik mijn handtekening onder het diploma zette. ‘Vast niet’, zei ik, maar ik vroeg me direct af waar die vijftien minuten dan wel voor nodig waren. ‘Misschien hebben ze speciaal hiervoor iemand ingewerkt. Iemand die goed is in praatjes verzorgen in uitzonderlijke omstandigheden, en die nu alle buluitreikingen doet en daar een extra zakcentje mee verdient.’
Bij aankomst constateerden mijn vriend en ik dat er geen sprake was van een bureau zoals je je dat voorstelt, eerder van een soort plastic tent, met naast de ingang een poster van A3-formaat waarop in koeieletters ‘Balie Bureau Studentzaken’ stond. De jongen achter de balie vroeg of ik voor mijn diploma kwam en of ik Anneke was. ‘Inderdaad’, zei ik en schoof mijn paspoort en mijn sinds februari verlopen studentkaart naar hem toe.
Hij bestudeerde ze even, zei toen: ‘Helemaal in orde’, en haalde de map met papieren uit een postvakje. ‘Het Latijnse diploma ligt bovenop, dat mag je zo meteen tekenen, daaronder vind je nog een Engelse en een Nederlandse vertaling, een resultatenlijst en een brochure van het Nuffic’, zei hij en draaide zich om naar de openstaande deur achter hem, waarachter, althans dat vermoedde ik, het bureau lag zoals je je dat voorstelt.
‘Heb jij een pen voor mij?’, riep hij. ‘Je had zelf toch een pen?’, antwoordde een vrouwenstem. ‘Ja, maar die heb ik toen weggegooid nadat jeweetwel hem had gebruikt’. ‘O, oké. Wacht even’. Na enkele seconden kwam er een hand om de hoek met daarin een balpen. ‘Je moet hem wel eerst even ontsmetten’, zei de vrouwenstem. ‘Ja ja, weet ik’, antwoordde de jongen. Hij pakte een spuitfles met onstmettingsmiddel en een box tissues van zijn bureau, sproeide een wolk van het middel over de pen heen, nam een tissue uit de doos en wreef de pen droog.
Ik keek over mijn schouder naar mijn vriend, die zichtbaar moeite had om zijn gezicht in de plooi te houden.
‘Ziezo’, zei de jongen en overhandigde mij de balpen. Ik las de tekst door, constateerde dat mijn Latijn niet meer is wat het was, voelde nog even aan de opstaande letters van het universiteitslogo, zette mijn handtekening op het papier en gaf de pen weer terug. ‘Dat was het dan’, zei ik ietwat ontredderd. ‘Het is niet anders’, zei de jongen. ‘Het moet maar even zo. O, en gefeliciteerd nog, trouwens.’
‘Ja’, zei ik. ‘Dank je.’