Een pamflet en een bom –
Vanaf vandaag wil ik om de dag, misschien om de anderhalve dag of om de twee dagen, laten we het lekker open houden en alvast een paar ontsnappingsclausules inbouwen, een Nederlandstalig nummer met jullie delen dat me heeft geïnspireerd (ja) bij het schrijven van een gedicht uit mijn nieuwe bundel.
Ik weet ook nog niet hoe lang ik het ga volhouden, óf ik het überhaupt ga volhouden. Hoe dan ook: een van die nummers, tevens het nummer van vandaag, is ‘Eusterpaak’ van OPW (dubbel ja).
Over niks valt zo goed te twisten als over smaak, dus ik zeg: van uitmuntende kwaliteit is het niet. Hoogstens van cultwaardig allooi. Ik vind het wel een interessant nummer. De tekst is voor mij als schrijver interessant. De woorden kietelen me, ze jeuken en prikken en roepen allerlei associaties bij me op (over de clip mag een ander zich buigen, iemand die verstand heeft van bewegend beeld).
Die tekst is er één van een kwaaie, verongelijkte en diep van binnen doodsbange underdog die blaft en van zich af bijt en zijn middelvinger opsteekt naar het gezag omdat hij voelt dat dat gezag hem niet voor vol aanziet en niet serieus neemt. Die terreur zaait uit frustratie over zijn positie als omega van de roedel, omdat hij niet meer weet hoe hij anders nog aandacht kan krijgen.
Jullie weten van alles en ik wil niemand iets uitleggen wat hij al weet, maar voor diegenen onder jullie die niet in Groningen of omstreken wonen, hier nog maar net wonen of (en dat is niks om je voor te schamen) of niet zo straat zijn: Eusterpaak is verbasterd stads Gronings voor Oosterparkwijk.
In mijn verbeelding en beleving was de Eusterpaakrap was uitgekomen in 1997, vlak voor of na de Slag om de OPW, in de landelijke media ook wel de Oosterparkwijkrellen genoemd. Die herinner ik me heel scherp omdat ze plaatsvonden in het jaar dat ik in Groningen was gaan studeren. En omdat mijn ouders me op 1 januari 1998 belden om me te vragen of het mij mij ook zo’n ravage was en of mijn huis überhaupt nog overeind stond (wat extra grappig is als je weet dat ik destijds in het ORKZ woonde, een gigantische voormalige kraak in een voormalig Rooms-Katholiek ziekenhuis).
Wat ik persoonlijk ook erg grappig vond, was dat ik tussen de regels door meende te horen dat ze heel misschien stiekem een beetje bang waren dat ik in een anarcho-communistisch boevennest beland was. Dat er een ieniemienie kans bestond dat ik Tanja Nijmeijer achterna zou gaan, met bommen gooien naar en/of namens een regime dat mij niet had voortgebracht.
Ik nam het ze niet kwalijk, ze hebben de tijd van de RAF, de IRA en de ETA heel wat bewuster meegemaakt dan ik. Ik was nog veel te jong om echt te begrijpen wat er gebeurde toen de treinkapingen bij Wijster en De Punt gemoederen verhitten en harten deden samenkrimpen.
Mijn buurvrouw Marjan Feith, die ik liefkozend De Feithvrouw of (dit laatste speelt zich in mijn hoofd af) het Gezellige Punkbeest noem, is in de Oosterparkwijk geboren en getogen. Ze zei: ‘nee joh, dat nummer is van veel later. Ik werkte toen al bij dat reclamebureau tegenover het politiebureau, je weet wel. Het zal begin jaren tweeduizend zijn geweest.’
Ik zocht het na en zag dat ze wel en niet gelijk had. Eusterpaak bleek van nog iets later te dateren, uit de tweede helft van het decennium. Toen ik het jaar 2006 in de titel van het lied zag staan, herinnerde ik me opeens ook weer dat dat die Oud en Nieuw was die ik met Aleid, Laurine, Daniel Dee en Sieger MG in schouwburgcafé de Souffleur doorbracht. Het mistte zo erg die nacht dat we in de kleine uurtjes, toen we met onze lijpe hoofden onze weg naar huis probeerden te vinden, allemaal een beetje verdwaalden.
Tegen het eind van de dag, toen de kruitdampen en de mist weer wat begonnen op te trekken, belde Laurine. Ze klonk buiten adem. ‘Mijn hele straat is één groot slagveld’, riep ze. Overal smeulende vuurstapels. Plastic tuinmeubilair, fietsen, hele auto’s zijn in de vlammen opgegaan. Toen de kerstbomen op waren, zijn de bomen in de Irislaan omgehakt en op de vuren in het park hier om de hoek gegooid. Bomen van twintig, veertig jaar jaar, misschien wel ouder’.
Volgens Marjan zit er niet alleen fantasiegronings in de tekst van Eusterpaak, maar ook wat mooi karakteristiek stads zoals je het bijna nooit meer hoort. In die zin, zei ze, is het een mooi document. Ze vertelde dat de tekst behoorlijk tongue-in-cheek is, aangezien de rapper, Henk van der Veen, toen hij het schreef al jaren een baan had. Maar dat er ook een kern van waarheid in zat, omdat sommige Oosterparkers oprecht vies zijn van werk, en een goeie ouderwetse rel niet schuwen.
Mijn goede vriend, de ten onrechte ongelauwerde en ongetitelde streektaaldoctorandus Jan Glas, zegt over het Gronings van Henk: ‘naast dat het fonetisch is geschreven, is de bron vooral niet het Gronings, maar het ABN. Prima, maar veel jonge Groningers zijn zo vervreemd van hun streektaal dat ze met heel raar Gronings komen, ze willen dat het zo ver mogelijk van het Nederlands afstaat, dat het in elk geval niet Hollands klinkt. Geef ze de kost niet die ‘breud’ gaan zeggen omdat ‘brood’ te Nederlands klinkt. Wat ze over het hoofd zien is dat ze zelf in het Nederlands denken en het vervolgens vertalen naar wat ze denken dat Gronings is.’
‘Typische minachting van het platteland voor de taal van de stad’, diende Marjan hem van repliek. ‘Altijd datzelfde “jij spreekt het dialect niet, wij zijn de enige die dat kunnen.” Bullshit. Het Stads is net zo goed een dialect. Die inconsequente rommelpot aan dialecten en klanken uit de dorpen is heilig, maar het stads is dom en vernederlandst. Nee zeg, dan dat ‘spaigelpoadie’ dat die profeten de wereld geschopt hebben. Dat is dan zeker beter dan onze woorden? Fucking dalles, daai rotjong’n. Maar hier ga ik zelf nog wel eens een gloeiend betoog over schrijven, want het is al sinds mijn kindertijd een grote bron van ergernis en vermaak van me.’
Jan legde uit dat hij het zo niet bedoelde. ‘De woede van Stadjers dat hun dialect niet serieus genomen wordt is een heel oude en terechte’, zei hij. ‘Ik ben juist blij dat jongeren op hun manier met de taal aan de slag gaan. Alleen zie ik ook mooie typische eigenschappen verdwijnen. Iets jammer vinden staat niet gelijk aan afkeuring. Ik heb jaren geleden een column geschreven over de irritante correctie-tik van “oude Groningers” naar “jonge Groningers”.’
Jan, Marjan en ik zijn het er roerend over eens dat de B van ‘beschaafd’ in ABN staat voor iets waar de wereld niet beter van geworden is. ABN vinden we eerder een verarming dan een verrijking. Het woord zegt het eigenlijk ook al, beschaafd. Er is iets af. Een ruw randje. Iets wat het juist interessant maakte. Dialect is in feite spreektaal en ligt in die zin dichter bij het fonetische en het muzikale dan schrijftaal. Daarom is het ook zo’n geschikte taal om poëzie in te schrijven, om de Bijbel in te lezen. Zo’n geschikte taal om te gebruiken als het over gevoel en intuïtie gaat.
Nu ik het allemaal nog eens overzie, denk ik dat mijn associatie met de rellen van 1997 niet uit de lucht kwam vallen. Niet alleen omdat in ‘97 de kerstbomen ook op waren en men toen net zo makkelijk overging op het eerste het beste dat zich gewillig uit elkaar liet trekken en wilde branden.
In zekere zin is er sinds 1997 niet veel veranderd. De wind waait vandaag uit politiek correcte richting, we hebben het inmiddels over kanswijken, maar in die wijken gaat het nog steeds niet goed, en dat komt omdat ze nog steeds als achterstandswijken worden gezien door de politieke en culturele elite. Echt luisteren naar de gevoelens en behoeften van de mensen die er wonen, echt kijken door hun ogen en in hun schoenen gaan staan doen bestuurders nog steeds niet.
De tekst van dit lied fascineert me, de Slag om de OPW fascineert me, hoe een wijk wordt behandeld als een lastig kind dat nodig wat discipline bijgebracht moet worden fascineert me. Als fenomenen, als symptomen. Ik vind het interessante momenten uit de geschiedenis van dit toch wel behoorlijk rooie dorp, vooral ook omdat het geheel lijkt te lezen als één grote flater van de lokale politiek en het Groningse politie-apparaat. Als een schoolvoorbeeld van wanbeleid uit pure minachting voor het volk.
Die agenten die er werkeloos bij stonden en naar keken. Dat statenlid, Sjon Lammerts, dat nota bene zelf middenin de Oosterparkwijk woonde en het woord tuig in de mond nam terwijl hij het over zijn buren had – èn over potentiële kiezers. Het onflatteuze lijntje dat je van daar uit kunt trekken naar Mark Rutte met zijn ‘je moet normaal doen en je bek houden. Het is ‘nait best’, geen fraai portret.
Ik schreef lijkt, omdat de berichtgeving over de toedracht destijds niet altijd even eenduidig was en ik me bewust ben van mijn eigen vooroordelen jegens politici en agenten. Marjan durfde te betwijfelen of Sjon Lammerts achter die pamfletten zat die de SP verspreidde en waarin te lezen stond dat hij aan een oplossing werkte. Die pamfletten, zoals de aflevering die Andere Tijden aan het incident wijdde mooi blootlegde, die met terugwerkende kracht kunnen worden gezien als de lont in het kruitvat. De toch al boze Oosterparkers lazen ze als een oorlogsverklaring. Ze lazen ‘Endlösung’ in plaats van ‘oplossing’. Ze zei: ‘ik kan me nauwelijks voorstellen dat Lammerts er überhaupt vanaf wist dat ze verspreid werden. Het lijkt zo in te druisen tegen alles waar die man voor stond’.
Ik weet het niet. Ik weet niet of er binnen de gelederen van de SP geen minachting voor het volk bestaat. Eerlijk gezegd ben ik bang van wel. Ik kan me namelijk heel goed voorstellen dat volksvertegenwoordigers die zelf afkomstig zijn uit de arbeidersklasse hier en daar wat last hebben van de geïnternaliseerde minachting die ze in hun jeugd over zich heen hebben gekregen. Dat dat naar binnen geslagen dédain iets is waar ze nooit meer helemaal vanaf komen, ja, iets wat misschien zelfs voor een deel de drijfveer vormt achter hun politieke carrière.
En wat er soms, als de gemoederen verhit raken en de harten samenkrimpen, op zijn zachtst gezegd wat ongelukkig uit komt. Als iets wat klinkt als wijzen op een ander, maar in feite niets meer is dan geprojecteerde zelfhaat.
Maar toen ik dit vermoeden uitsprak naar mijn goede vriendin Aleid, zei ze: je moet niet voor Sjon spreken Claus, noch voor welke andere Oosterparker dan ook. Ga liever mét ze spreken.’ Daar had ze helemaal gelijk in, vond ik. En dat ga ik zeker doen.
Met andere woorden: WORDT VERVOLGD.