Een symbolische soort –
Afgelopen voorjaar zag ik Steven Spielbergs serie Why we hate, over het zaad van de haat in onze (dierlijke) genen. De regisseur legde een groep vooraanstaande primatologen, sociaal antropologen en ethologen de vraag voor in hoeverre agressie en haatdragendheid in onze natuur liggen. Wat me er meest van bijbleef, was de conclusie van de wetenschappers dat materiële ongelijkheid een belangrijke trigger is voor afgunst en agressie. In situaties waar iedereen genoeg heeft, zullen niet snel oorlogen ontstaan.
De specialisten verbinden nog een andere, voorzichtigere conclusie aan het onderzoek. Eigenlijk is het meer een suggestie. Ze stellen dat in elk geval onder mensapen in omgevingen waar materiële ongelijkheid heerst en agressie als overlevingsmechanisme dus noodzakelijk is, mogelijk eerder patriarchale samenlevingen ontstaan. Samenlevingen waarin mannelijke agressie algemeen geaccepteerd is.
Je zou willen dat aan dit soort onderzoek meer aandacht werd besteed, niet alleen in landelijke media, maar ook in het middelbaar onderwijs, bij vakken als biologie, geschiedenis, maatschappijleer en filosofie.
Een derde punt dat in de serie wordt gemaakt door Frans de Waal, is dat het mensdier een symbolische soort is. Hij bedoelt daarmee dat mensen geneigd zijn in categorieën te denken en om die categorieën allerlei betekenissen toe te dichten. Wanneer ze zichzelf eenmaal in de ene categorie hebben geplaatst, zullen ze iedereen die in een andere categorie valt automatisch als minder of slechter beoordelen. Een manier van denken die uiteraard de deuren wijd opent voor de rechtvaardiging van allerlei vormen van pestgedrag, van kleine verbale agressie en fysieke agressie tot meer systematische vormen van discriminatie en mishandeling, en in het ergste geval zelfs tot grootschalige uitroeiing.
De Waal en andere kenners die in de serie aan het woord komen benadrukken dat hokjesdenken en agressie de ene kant van de medaille zijn. Aan de andere kant is er wat ons als zoogdieren óók kenmerkt: ons sociale karakter, onze neiging om elkaar te helpen en samen te werken, om voor elkaar te zorgen, voor elkaar op te komen en ons te verzoenen nadat we gevochten hebben; ons invoelend vermogen en ons vermogen om onszelf in de ander te herkennen. Die eigenschappen kun je versterken, zeggen de wetenschappers, door er meer aandacht aan te geven. Door meer te focussen op onze gedeelde belangen in plaats van op onze onderlinge verschillen.
Op de dag dat Joe Biden zijn overwinningsspeech hield en er een zucht van verlichting door de ene helft van Amerika en de rest van de wereld trok, moest ik weer aan die woorden denken. Niet dat ik wonderen verwacht van Biden (ik ben niet vergeten dat hij kort geleden nog anti-busingcampagnes steunde en zich aan de zijde van Zuidelijke segregationisten schaarde), maar toch: wat een verademing om één dag niet die verdeeldheid zaaiende hate speech van Trump te hoeven horen. Wat een pleister op een wond die al veel te lang open was, waar al veel te lang elke dag weer zout in werd gestrooid. Wat maken woorden dan een groot verschil.