Blog

Rarekiek | DvhN –

In de krant beland in een fijne bewerking van Maaike Borst, die het véél bondiger kan navertellen dan ik.

Blog

Eerst even ontsmetten –

Ik ging mijn bul ophalen bij de balie van Bureau Studentzaken. Op de uitnodiging, die ik in mijn mailbox kreeg nadat ik online een datum en een tijdstip had geselecteerd, stond dat ik één familielid mee mocht nemen. Het familielid mocht wel mee het faculteitsgebouw in, maar niet mee naar het bureau. Als het een foto van mij en mijn vers behaalde diploma wilde maken, mocht dat vóór de ingang van de balie.

Omdat er maar een beperkt aantal mensen in het gebouw was toegestaan, mocht ik niet te vroeg komen, maar ook zeker niet te laat. Ik moest bij de ingang mijn handen desinfecteren, me houden aan de voorgeschreven looproute, in mijn elleboog niesen en als ik verkouden was thuis blijven.

Er stonden vijftien minuten voor de afspraak. Eerder had ik op een formulier moeten invullen wie mijn scriptiebegeleider was. Tijdens het ontbijt zei mijn vriend dat hij benieuwd was of zij erbij zou zijn als ik mijn handtekening onder het diploma zette. ‘Vast niet’, zei ik, maar ik vroeg me direct af waar die vijftien minuten dan wel voor nodig waren. ‘Misschien hebben ze speciaal hiervoor iemand ingewerkt. Iemand die goed is in praatjes verzorgen in uitzonderlijke omstandigheden, en die nu alle buluitreikingen doet en daar een extra zakcentje mee verdient.’

Bij aankomst constateerden mijn vriend en ik dat er geen sprake was van een bureau zoals je je dat voorstelt, eerder van een soort plastic tent, met naast de ingang een poster van A3-formaat waarop in koeieletters ‘Balie Bureau Studentzaken’ stond. De jongen achter de balie vroeg of ik voor mijn diploma kwam en of ik Anneke was. ‘Inderdaad’, zei ik en schoof mijn paspoort en mijn sinds februari verlopen studentkaart naar hem toe.

Hij bestudeerde ze even, zei toen: ‘Helemaal in orde’, en haalde de map met papieren uit een postvakje. ‘Het Latijnse diploma ligt bovenop, dat mag je zo meteen tekenen, daaronder vind je nog een Engelse en een Nederlandse vertaling, een resultatenlijst en een brochure van het Nuffic’, zei hij en draaide zich om naar de openstaande deur achter hem, waarachter, althans dat vermoedde ik, het bureau lag zoals je je dat voorstelt.

‘Heb jij een pen voor mij?’, riep hij. ‘Je had zelf toch een pen?’, antwoordde een vrouwenstem. ‘Ja, maar die heb ik toen weggegooid nadat jeweetwel hem had gebruikt’. ‘O, oké. Wacht even’. Na enkele seconden kwam er een hand om de hoek met daarin een balpen. ‘Je moet hem wel eerst even ontsmetten’, zei de vrouwenstem. ‘Ja ja, weet ik’, antwoordde de jongen. Hij pakte een spuitfles met onstmettingsmiddel en een box tissues van zijn bureau, sproeide een wolk van het middel over de pen heen, nam een tissue uit de doos en wreef de pen droog.

Ik keek over mijn schouder naar mijn vriend, die zichtbaar moeite had om zijn gezicht in de plooi te houden.

‘Ziezo’, zei de jongen en overhandigde mij de balpen. Ik las de tekst door, constateerde dat mijn Latijn niet meer is wat het was, voelde nog even aan de opstaande letters van het universiteitslogo, zette mijn handtekening op het papier en gaf de pen weer terug. ‘Dat was het dan’, zei ik ietwat ontredderd. ‘Het is niet anders’, zei de jongen. ‘Het moet maar even zo. O, en gefeliciteerd nog, trouwens.’

‘Ja’, zei ik. ‘Dank je.’

Geen categorie

Fietsen zonder zijwieltjes –

1. Mijn vader is amateurfotograaf. Tegenwoordig fotografeert hij vooral landschappen en gebouwen omdat mijn broer en ik het huis uit zijn en mijn moeder bang is voor de camera. Vroeger was dat anders. Toen kwam alles wat de lens passeerde erop:

* wespen
* spinnen
* slangen
* schorpioenen
* giftige paddestoelen
* giftige bloemen
* de babykamer
* de keuken
* de buren
* de familieleden
* de studievrienden
* de concullega’s
* de straat
* de tuin
* de hut
* het bos
* het kerstdiner
* het kinderfeestje
* de muziekuitvoering
* het museumbezoek
* de kraters bij Ieper
* de kruisen bij Verdun
* de loopgraven bij Zonnebeke
* het ossuarium bij Douaumont
* ik in m’n blote kont bij de zee
* ik aan ’t oefenen op de piano
* ik met een levensgroot kanon tussen m’n benen
* ik in m’n beha met m’n middelvinger omhoog
* m’n broertje met z’n middelvinger omhoog
* m’n broertje met een glas bier in z’n hand
* m’n broertje met een puut shag in z’n hand
* m’n broertje met een pijp in z’n mond
* een enge hond die achter mij aan zwemt, de zee in
* een vissersboot
* een berg visnetten
* een groep vissers
* de zee

Wat met terugwerkende kracht opvalt, is dat mijn vader niet het hele jaar door even veel foto’s maakte. Na 1 januari gebeurde er bijvoorbeeld een hele tijd niks, tenzij er tussendoor nog ijspret was. Daarna vond hij er schijnbaar een poosje niet veel aan. Pas als de knoppen op springen stonden, haalde hij zijn camera weer tevoorschijn. Voor mijn vader is er niks zo mooi als een knop die op springen staat. Eigenlijk is hij een omgekeerde Willem Kloos, juichend om bloemen, in den knop besloten.

De hoogseizoenen van het fotografiejaar hadden duidelijk plaats tijdens de zomervakanties. Drie zomervakanties en drie kerstfeesten, meer had hij er niet voor nodig om een Henzo-album vol te krijgen. Van de mooiste foto’s liet hij dia’s maken, die we op oudjaarsavond uit de kast trokken. Dan warmden we ons aan de zonovergoten landschappen waar we tijdens voorbije zomers doorheen gewandeld en gereden hadden en verlangden terug naar het houtje-touwtjeleven op de camping. ‘Ooh’, zeiden we. En: ‘Aah’. Alsof het vuurwerk al begonnen was.

Dat de dia’s een lichtelijk vertekend beeld van ons gezinsleven gaven, realiseerde ik me als puber al. Als mijn vader de camera op ons richtte, scheen de zon en lachten we naar het vogeltje, en als de zon schijnt en je naar het vogeltje lacht, lijkt alles leuk en aardig. We lachten ook ook heus wel eens als mijn vader de camera niet op ons richtte, maar niet alleen máár. Met kerst, bijvoorbeeld, maakten we juist heel veel ruzie, omdat we elkaar dan meer zagen dan we gewend waren. En misschien ook wel een beetje omdat het dan altijd weer ging over het feit dat mijn vader de gesigneerde jazzplaten van mijn moeder bij de lommerd had gezet omdat hij bang was dat ze te stoffig waren voor zijn dure naald.

2. Ik voelde me thuis niet vrij om me uit te drukken zoals ik dat graag wilde. Ik moest mijn steile haar dat ik zelf prima vond elke dag krullen met een stinkende krultang, en mijn wangen waar ik ook niks verkeerds aan kon ontdekken kleur geven met ouwevrouwenrouge. Ik mocht niet zelf bepalen welke kleren ik aandeed, ik mocht de stomme kleren die ik aan moest niet vies maken, ik mocht mijn eigen muziek niet in de woonkamer draaien, ik mocht niet te luid praten, ik moest niet gek zo doen, ik was véél te gevoelig. Elke ochtend voor het ontbijt en elke avond na het avondeten moest ik een half uur klassiek piano spelen, ik moest voldoendes halen, als ik onvoldoendes haalde werd ik ondervraagd over het waarom van mijn falen, als ik de keer erop weer faalde, moest ik urenlang met mijn moeder oefenen, net zolang totdat ik het wèl snapte.

Ook tijdens het avondeten voelde ik me vaak gespannen. Het ging dan meestal over de actualiteit, en op de een of andere manier had ik daar maar heel zelden iets zinnigs over te zeggen. Of het gesprek kwam weer op het verschil tussen hogere en lagere kunst, een onderscheid waar ik niet eens in geloofde. Dan dreef ik weg op een rivier van irritatie, en probeerde me voor te stellen dat ik ergens anders was.

Mijn ouders maken veel ruzie, al noemen ze het zelf geen ruzie. Ze doen onaardig tegen elkaar en tegen ons, maar noemen het ‘discussiëren’ en ‘er geen doekjes omheen winden’. Als kind vond ik al dat verbale geweld verwarrend en onheilspellend. Ik was altijd bang om iets verkeerds te zeggen, of bang dat mijn ouders uit elkaar zouden gaan. Ik dacht dat het mijn taak was om de goede sfeer te bewaken, dat het van mij afhing of de boel bij elkaar bleef of niet. Later ben ik gaan begrijpen dat zij het ergens wel lekker vinden, dat gekift en gebekvecht waar ik zo’n hekel aan heb. Soms zeggen ze dat ook letterlijk wanneer ik vraag of het nou weer even vrede mag zijn: ‘Laat ons nou lekker ruzie maken, wij vinden dat helemaal geen probleem.’

Omdat ik een open en zacht karakter heb, wist ik nooit hoe ik moest rebelleren tegen de militaire discipline die me werd opgelegd, of me moest wapenen tegen de agressie die zo hard bij me binnen kwam. Hoe ouder ik werd, hoe meer ik mijn onvrede naar mijn ouders begon te uiten. Dat kwam me op nog meer hostiliteit te staan. Toen ik begreep dat mijn ‘nee’ niet gehoord werd en mijn gevoelens als onbelangrijk terzijde werden geschoven, begon ik aan een woordloos protest dat bijna vijftien jaar zou duren: ik hield op mijn moeders eten op te eten. Zo eiste ik de controle over mijn leven weer terug.

Het bleek een effectieve zet, omdat mijn moeder haar rol als kok en voedselkunstenaar even serieus nam als Jezus het lijden van de mensheid. Ik dreef haar tot wanhoop met mijn geschuif met doperwtjes, met mijn vetrandjes, opgestapeld op de rand van mijn bord.

Dat ik niet meer wilde eten, had weinig met eten te maken en alles met hoe ik me voelde en hoe ik over mezelf had leren denken in de relatie met mijn ouders. Eten was slechts één van de haakjes waaraan mijn gevoelens van onmacht en mijn lage zelfbeeld zich ophingen. De heroin chic modellen van de jaren negentig en de rol van vrouwen in de maatschappij van toen waren er nog een paar.

Ik heb zeven jaar therapie nodig gehad om mijn vinger erachter te kunnen krijgen wat het precies was dat deze opvoeding in mij had veroorzaakt. Sinds kort weet ik het: ik voelde me gekooid, geketend en verstikt, ik was voortdurend bang om afgewezen en in de steek gelaten te worden en ik dacht dat ik waardeloos was. Niet de moeite om naar te luisteren, niet de moeite om naar te kijken, niet de moeite om rekening mee te houden, niet de moeite om zorgvuldig mee om te gaan.

Ik kan nu ook helder zien hoe dat alles heeft meegespeeld in mijn keuzes voor ongezonde relaties, zowel in de liefde als in vriendschappen en op het werk. Gek genoeg zocht ik steeds weer mensen op die me behandelden zoals mijn ouders me behandelden; die mijn negatieve zelfbeeld bevestigden en me dezelfde pijnlijke, maar tegelijk ook zo vertrouwde pijnlijke gevoelens van verlatenheid bezorgden. Het heeft lang geduurd voor ik begreep dat ik niet het slachtoffer van dit scenario was; dat ik die mensen gebruikte zoals zij mij gebruikten. Om iets aan mezelf duidelijk te maken. Namelijk: dat het een masochistisch spel was, dat ik verlangde naar iets anders, en dat mijn waarde van niemands goeie genade afhing.

3. Op een dag kwam mijn vader erachter dat de diacollectie, die hij tijdelijk in de schuur had opgeslagen, waterschade had opgelopen. Om te redden wat er nog te redden viel, begon hij aan een grootscheepse schoonmaakactie. Na een half jaar belde hij op om te vertellen dat hij alle geredde dia’s had gedigitaliseerd, en dat ik als ik wilde de overgebleven collectie mocht hebben, met projector en al. Hij kon hem de volgende keer dat ze langs kwamen meteen wel meebrengen. Zelf ging hij er toch niks meer mee doen.

Kort daarop zaten mijn vriend en ik op de bank in mijn woonkamer met ons gezicht naar een blinde muur. Achter ons, op een ladenkast, stond de diaprojector te loeien. De lamp brandde in mijn nek en wierp een helwit vlak op de muur. ‘Ben je er klaar voor?’, zei mijn vriend. Ik schoof nog wat met mijn billen op de kussens. ‘Ja, doe maar’, zei ik. Hij drukte op het knopje, toen nog eens, en nog eens. Hij keek me teleurgesteld aan. ‘De afstandsbediening doet ’t niet meer’, zei hij. ‘Dat betekent dat je de magazijnen er alle zes met de hand doorheen moet drukken.’ Ik zuchtte. ‘Nou’, zei ik. ‘Dat moet dan maar.’

Terwijl ik de dia’s een voor een voor de lamp schoof, viel me iets op. Het gevoel van betovering dat ik tijdens de dia-avonden van vroeger had ervaren, was er niet meer. Niet een beetje niet meer, maar helemaal niet meer. De poppenkast was omgevallen, de zeepbel van het gelukkige gezinsleven uiteengespat. Ik zag nu andere dingen. Bijvoorbeeld, dat we allemaal op onze eigen manier ontzettend ons best deden, maar dat het desondanks toch niet allemaal even gelukkig uitgepakt was. En dat ik de manier waarop ik mijn gevoelens reguleerde niet van een vreemde had. Mijn moeder at misschien niet niks, maar ze was wel opmerkelijk slank voor iemand die niet aan de lijn deed. Mijn vader had op bijna elk kiekje een glas wijn in zijn hand.

In het derde magazijn vond ik een dia waarvan ik al gehoopt had dat hij ertussen zou zitten: die van mij in m’n blauwe pak op m’n fiets zonder zijwieltjes. Het was een beeld waar ik tijdens therapiesessies veel mee had gewerkt. Mijn psycholoog had het uitgekozen nadat ik haar had verteld over de traumatische dag waarop mijn moeder besloot dat ik zonder zijwieltjes moest leren fietsen. Ik wilde wel, maar durfde niet, en steeds als ik ging, viel ik om, omdat ik niet durfde. Omdat ik verlamd was van angst. Mijn moeder accepteerde dat niet. Ze bleef me rechtop zetten en wegduwen. Ik werd banger en banger en uiteindelijk hysterisch. Toen ik begon te gillen en brullen, greep mijn moeder me bij mijn arm en gaf me een klap in mijn gezicht.

Nadat ze naar mijn verhaal tot zich had laten doordringen, vroeg de psycholoog: ‘En hoe voelde je je toen je moeder je sloeg? Was je toen boos?’ ‘Ik ben nooit boos, zei ik. Ik zet boosheid binnen twee seconden om in verdriet.’ ‘Dus je vindt het verdrietig dat je moeder je sloeg? Voor wie dan, als ik vragen mag?’ ‘Voor mijn moeder’, antwoordde ik. ‘Ze wilde me vast niet slaan. Ze sloeg me anders ook nooit, daarom schrok ik er ook zo van. Ik denk dat ze in paniek raakte omdat ze zag dat ik iets niet kon. Misschien was ze wel bang dat ik het nooit zou leren. Of dat ik net zo’n angstig iemand zou worden als zijzelf.’ De psycholoog knikte. ‘Dus je snapt eigenlijk wel waarom ze je sloeg?’ Ik zuchtte. ‘Ja.’

Ze zei: ‘Ik denk dat je erg gericht bent op de gevoelens van je moeder en dat je je meer mag richten op je eigen gevoelens. Als ik goed naar je heb geluisterd, was je bang, moest je huilen en begon je te gillen. Het moet een angstige ervaring zijn geweest.’ Ik zweeg. Moest ik mezelf nu echt met terugwerkende kracht zielig gaan vinden? Dat leek mee een tikkeltje overdreven. De psycholoog vervolgde: ‘Ik kan me ook voorstellen dat er andere situaties zijn geweest waarin je je zo voelde. Sterker nog: dat die situaties er op dit moment nog zijn. Situaties waarin je voelt dat er iets van je verwacht wordt waarvan je denkt of weet dat je het niet kunt.’ Ik dacht aan de eindeloze sessies wiskundehuiswerk, ik dacht aan mijn onafgemaakte studie. Ik knikte.

‘De andere kant van het verhaal is dat je uiteindelijk wél zonder wieltjes hebt leren fietsen. Toch? Volgens mij ben je hier op de fiets naartoe gekomen.’ Ik grijnsde. ‘Fietsen lukt me wel’, zei ik. ‘Maar begrijp je ook dat je dat niet dankzij je moeder hebt geleerd’, vroeg de psycholoog, ‘maar ondanks haar? Dat je het jezelf hebt geleerd, omdat zij je er niet voor je kon zijn om je te steunen?’ Ik begon te huilen. ‘Ja’, snikte ik. ‘Maar dat was vast niet haar bedoeling!’ De psycholoog pakte een tissue uit de doos die op de bijzettafel tussen ons in stond, reikte hem me aan en wachtte tot ik mijn neus had gesnoten, luidruchtig als een tanker in de haven van Rotterdam.

‘Dat is nooit de bedoeling van een moeder’, zei ze. ‘Net zomin als het de bedoeling van een kind is om zijn ouders schrik aan te jagen of teleur te stellen. Wat ik je mee wil geven is: dat je hier zit, betekent dat je sterk bent. Je hebt zelf hulp gezocht, zelf besloten de confrontatie met je verleden en je eetstoornis aan te gaan.’ Ik haalde mijn neus op en zei: ‘Er zijn ook foto’s van mij waarop ik door onze straat fiets en waarop je kunt zien dat ik het nog maar net kan. Als ik naar die foto’s kijk, zie ik hoe onzeker ik ben, en hoe trots tegelijk.’

‘Omdat je het zelf gedaan hebt’, zei de psycholoog. ‘Je kunt het zelf, jij bent de bestuurder. Het is jammer dat je daarin zo weinig vertrouwen hebt gekregen van je ouders. Dat maakt het dan later als jonge volwassene en als volwassene ook moeilijk om op jezelf te vertrouwen. Ik denk eerlijk gezegd dat jij dat nog helemaal moet leren. Dat is misschien niet fijn om te horen, maar het is zeker ook geen hopeloos project. Ik heb er in elk geval alle vertrouwen in dat je het kunt.’ Ik begon weer te huilen; dat gebeurde me destijds wel vaker als iemand iets tegen me zei wat ik altijd graag van mijn ouders had willen horen. Ze gaf me nog een tissue.

‘En zet in de tussentijd die foto van jezelf op je fiets zonder zijwieltjes maar mooi op  je schoorsteenmantel’, zei ze. ‘Dan kun je elke dag even zien waar je heen gaat.’

Geen categorie

Een nieuwe wereld –

– ‘Ik denk dat we als mensen meer autonomie moeten nemen, en nadenken over de vraag hoe we ons leven willen inrichten […] Wat er te winnen is, is een wereld die zoveel interessanter zou kunnen zijn. Er is een leven mogelijk dat beter is, ook in esthetische zin. Dat vind ik als schrijver een heel inspirerende gedachte. En ik bedacht me dat ik zelf ook meewerk aan het heroverwegen van de wereld zoals die nu is, en aan de constructie van die nieuwe wereld. In feite is dit mijn werk: werelden beschrijven die er niet zijn, maar die wel mogelijk zijn.’ –

Hannah van Binsbergen in Trouw over haar roman Harpie, over het bouwen van een nieuwe en verrassende wereld, en over de rol van taal als vormgever in dat proces.

Niet alleen schrijvers kunnen de kracht van het woord inzetten om een andere wereld te creëren, iedereen kan daaraan meewerken. Taal vormt je denken, voelen en handelen. Als je je bewuster bent van wat je woorden in jouzelf en de wereld teweegbrengen, kun je beter kiezen wat je ermee teweeg wilt brengen.